Frank Van Laeken

"The central dilemma in journalism is that you don't know what you don't know"

Bob Woodward


sportpersoonlijkheden voor de eeuwigheid


In de jaren zeventig stond je 's nachts op om naar het boksen te kijken. Er waren nog geen elvendertig verschillende boksbonden, met allemaal hun eigen wereldkampioen, en de boksers waren nog herkenbaar en niet onderling inwisselbaar. Onder hen "the greatest": Muhammad Ali, aka Cassius Clay. Een man met een mening, een vlijmscherpe tong en tonnen charisma. Een man die consequent zijn wereldtitel bij de zwaargewichten afgaf en naar de gevangenis ging, omdat hij weigerde in Vietnam te gaan vechten. En bij zijn come-back prompt weer de titel heroverde. Veel te snel kwam hij in de greep van Parkinson: het leverde bij de openingsceremonie van Atlanta (1996) en Londen (2012) beelden op die tegelijkertijd pakkend, ontroerend, gênant en zielig waren.


Nog zo'n "greatest" was Michael Jordan, de reus die door het luchtruim kliefde om vervolgens een perfect shot af te leveren. Superman bestond, al noemden ze hem dan "Air Jordan". En ook: Eddy Merckx. Dichter bij huis, een kannibaal op twee wielen. Gecontesteerd bij de sportjournalisten die de wielersport maar minnetjes vonden en die, niet geheel ten onrechte, argumenteren dat in Merckx' tijd het wielrennen professioneel beoefend werd in amper een handvol landen. Maar de manier waarop Eddy Merckx zijn sport domineerde blijft onvergetelijk.


In het voetbal dweepte ik met Johan Cruijff (meer dan met Pelé of Maradona) en ben ik tegenwoordig wild van Lionel Messi (een bescheiden mens, in tegenstelling tot de dikkenekkerige Cristiano Ronaldo). Beerschot was/is mijn favoriete clu (zie hieronder). In het buitenland was ik altijd een fan van Ajax, FC Barcelona en Tottenham Hotspur. Clubs die altijd aanvallend en technisch verzorgd voetbal hebben gespeeld.


Wie mij aan het scherm gekluisterd kreeg/krijgt of diep kan ontroeren:


  • Muhammad Ali
  • Michael Jordan
  • Eddy Merckx
  • Carl Lewis
  • Michael Phelps
  • Lionel Messi
  • Paavo Nurmi
  • Johan Cruijff
  • Usain Bolt
  • ... en Beerschot, natuurlijk!


en oep het kiel dor zen de mannekens



Beerschot? Een geval van clubliefde op het eerste gezicht. Ik was amper zeven toen mijn grootvader langs moeders kant me voor het eerst meenam naar het Olympisch Stadion op het Kiel, waar de Rode Duivels in 1920 Olympisch kampioen waren geworden. Bompa ging toen al bijna vijftig jaar naar Beerschot, hij had alle zeven titels live meegemaakt, tussen de twee wereldoorlogen. Heroïsche verhalen mogen aanhoren over de briljante Raymond Braine, de uitermate sportieve Stanley Van den Eynde, de onnavolgbare Rik Coppens.


Zelf Juan Lozano weten debuteren, Manu Sanon en Jan Tomaszewski zien schitteren. En... zien falen. Want Beerschot is na de Tweede Wereldoorlog altijd de club van het Net Niet geweest. Net geen topclub, net geen concurrent voor Anderlecht, Standard en Club Brugge, net niet regelmatig genoeg. Wat de club dan weer zo sympathiek maakt. En die kleuren, natuurlijk, dat schitterende paars en wit. En die sfeer in een bomvol Olympisch Stadion, wanneer er weer 's gewonnen werd van de groten (twee weken nadien werd er dan weer consequent verloren van de kleintjes). En dat gekanker van de supporters wanneer het even wat minder ging. Maar Beerschot is de club van het hart én, dat spreekt voor zich, de Ploeg van 't Stad. Wie anders? (En ja, ik geef toe, het echte Beerschot bestaat niet meer sinds 1999, maar het Beerschot-gevoel zal nooit verdwijnen.)